Toot 0000.0011

 

 Literatuur

 

- Haslinghuis, E.J. & H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie. Leiden (Primavera Pers), 20014e druk/1e druk: 1953 [643 blz. ISBN 90.74310.77.X]. Hierin: blz. 327 ('neus' is ook 'toot'), 461 ("Toot")

- Viollet-le-Duc, M, Dictionnaire Raisonné de l'Architecture Française du XIe au XVIe Siècle, Tome huitième (QUA-SYN). Paris (A. Morel), 1866. [521 blz. ISBN -]. Hierin "Redent": blz. 5-8

- Vaktaal. Vaktermengids bij kerkgebouwen samengesteld door de excursiecommissie van de Stichting Oude Groninger Kerken onder redactie van C.G. Reinders. Bedum (Profiel), 1992. [108 blz. ISBN 90.5294.061.4]. Hierin "Toot": blz. 24, 96 ("Een spitse igvormige versiering als ontmoeting van twee boogsegmenten, onderdeel van een (gotische) tootboog" - dit is de volledige tekst)

- Tolboom, H.J., Venstertraceringen in Nederland. Deel in de serie 'Restauratievademecum, RV-bijdrage' nr 18. Zeist (Rijksdienst voor de Monumentenzorg), 's-Gravenhage (Sdu-Uitgeverij), 1998. [111 blz. ISBN 90.12.08605.1]. Hierin o.a.: blz. 57 (betreft afwerking van de punt van een toot. De voor de hand liggende vorm is een spitse punt, maar die is te kwetsbaar. Daarom wordt deze afgeplat. Het binnenvlak kan verdiept uitgevoerd zijn (met 3 snijlijnen) of als 'open toot', maar dan is het moeilijk om in zo'n kleine opening glas te plaatsen), 58-59 (het maken van een toot), 77 ("Toot: spitse, wigvormige neus bestaande uit twee banen van een tracering die elkaar kruisen en op het kruispunt worden afgebroken. [...]")

- Gugel, E., Geschiedenis van de Bouwstijlen in de Hoofdtijdperken der Architectuur. Tweede deel (4e druk, bewerkt door J.H.W. Lelieman). Rotterdam (Bolle), (1918?). [504 blz. ISBN -]. Hierin "Neuzen of toten": blz. 52